Het Onsterfelijke Archief — pagina 3

Terug naar startpagina De Onsterfelijken


"De borstomvang van mijn heldinnen! (lacht)"


Enrico Marini, gevraagd naar de gemeenschappelijke punten, jawel, van zijn reeksen.
(BullDozer 3, november 2005)

"Ik ben geboren in Brussel en ik woon in Wallonië, maar dat is moeilijk te bevatten. Men spreekt van Wallonië tegenover Vlaanderen. De Vlaamse nationalistische houding maakt me zenuwachtig, zoals elk nationalisme. Als de socialisten in het noorden van het land me vertellen dat ze eerst en vooral Vlaming zijn en dan socialist, bevalt me dat niet. Ze geven niet om Wallonië, ze voelen zich Belg. Ik heb Worro gecreëerd, de Waalse vrijheidsstrijder die een W vormt met de punt van zijn degen."

De Waalse auteur van De Kat en een megacelebrity in Wallonië en Frankrijk, Philippe Geluck, zegt onaardige dingen over de Vlamingen en scheert ze allen over dezelfde kam.
(BullDozer 3, november 2005)

"Frank, Jan Van Rooij en ikzelf vormden eigenlijk de basis van Studio Zilverpijl. Voor elk nieuw verhaal kwamen er links of rechts enkele tekenaars bij, maar die heb ik nooit echt ontmoet. In tegenstelling tot Studio Vandersteen werkten we niet allemaal samen onder één dak. Frank Sels vond dat maar niets. Toen het nieuwste verhaal klaar was, trok ik met de geïnkte platen onder de arm met het openbaar vervoer naar deurne waar hij woonde. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat ik in één bepaald jaar maar liefst aan twintig verhalen meewerkte. Uiteraard deed ik van die albums niet meer alles. De potloodschetsen en het uittekenen van een aantal personages nam ik voor mijn rekening, maar de rest werd onder meer door Jan afgewerkt. Na zeven jaar werd het mij allemaal wat te veel. Zeker toen de paranoïde problemen met Frank zich begonnen op te stapelen. Zo dacht hij onder meer dat 'iedereen' hem Ziverpijl wilde ontnemen door tegen hem samen te spannen..."

De Rode Ridder-tekenaar Claus Scholz over zijn zeven hectische jaren bij Studio Ziverpijl (bestemd voor de Duitse markt waarvoor elke maand een nieuw verhaal van Ziverpijl moest afgewerkt worden) onder Frank Sels. Deze laatste zou later zelfmoord plegen.
(StripNieuws, oktober 2005
)

"Hij heeft me gezegd dat, als ik hem een cadeau wilde kopen, het hem zou verheugen dat ik hem een werkbank zou kopen! Ik was compleet verbaasd en vroeg hem: 'Een werkbank? Maar je weet zelfs niet hoe je een hamer moet vasthouden!' 'Dat is waar, maar ik heb zin om te knutselen, ik wil een verdieping verbouwen'. Ik vond dat aandoenlijk, voor een keer dat hij aan wat anders denkt dan aan die Smurfen. Ik heb hem dus een werkbank gekocht... Diezelfde avond bleef mijn zoon overnachten bij hem. Ze hebben samen een cassette van Asterix bekeken... Het is het laatste beeld dat ik van hem bewaar."

Thierry Culliford, de zoon van Smurfen-tekenaar Peyo, over de laatste momenten van zijn vader net vóór kerstmis. Peyo overleed op 24 december 1992. Hij werd 64 jaar, maar fysiek was hij minstens tien jaar ouder.
(Peyo L'Enchanteur, 2003
)

"(...) Als ze me voorstellen om een beeld van Jojo te maken, dan accepteer ik. Hoe moet ik anders omgaan met een immens succes? Het zou slecht uitdraaien. In het boek dat Hugues Dayez aan hem wijdde, zegt de grote Peyo dat een auteur niet voor zichzelf moet tekenen, noch voor zijn vrouw of zijn verwanten, maar voor het publiek. Niemand heeft dat ooit in vraag gesteld. En nochtans! Verder in het boek ontdekken we dat Peyo dood is op zijn 64ste zeggende dat het slechtste wat hem overkwam als gevolg van De Smurfen, dat het hem altijd speet geen tijd meer te hebben om Johan en Pirrewiet te tekenen. Peyo heeft groot ongelijk gekregen om enkel voor zijn publiek te tekenen."

André Geerts, tekenaar van Jojo, heeft hetzelfde boek gelezen als waaruit we het citaat van Thierry Culliford hierboven haalden.
(
BoDoï 88, augustus/september 2005)

"Dat is wanneer een kind me ziet tekenen en komt vragen: 'Zeg eens meneer, waar ligt het land van de Smurfen?'"

Actie-reactie: Peyo in één van zijn allerlaatste interviews zonder twijfel antwoordend op de vraag wat voor hem de hoogste erkenning is.
(Peyo L'Enchanteur, 2003)

"Ik ben misschien minder goed (lacht)."


Uderzo in een interview met Arleston die opmerkt dat hij in het rijtje van de grote 20ste-eeuwse auteurs zoals Franquin en Hergé nooit navolging heeft gekregen door copycats. dat Uderzo nooit school heeft gemaakt, dus.
(BoDoï 88, augustus/september 2005)

"Men zegt wel dat het een beetje dubieus koppel is en dat is wel mogelijk. Zij zijn mediterranen uit de Romeinse tijd en het kan best dat zij een heel intieme verhouding hebben. Enak is een mooi knaapje en in die tijd was een dergelijke relatie heel gewoon."

En hiermee snoert Jacques Martin de mond aan de geestigaards die origineel denken te zijn door weer maar eens de vermeend homoseksuele verhouding tussen Alex en Enak te becommentariëren. Geestig wordt het pas door met jaartallen te gooien. Martin zei dit al in een interview uit 1972! De meeste grapjassen met commentaar waren toen geeneens al geboren.
(Falatoff 10, september 1972 /
Stripschrift 53-54, mei/juni 1973)

"Eigenlijk zijn wij hoeren met een potlood."


Een achteraf naar een opname in De Onsterfelijken-lonkende Steven Dupré op een interviewsessie van de stripclub Beeldkwartier. Net tevoren kwam zijn inktwerk ter sprake voor het derde album van Spring, een BV/mediastripuitwasje. Een commentaar op het feit dat het een uitgever eigenlijk niet kan schelen wie er zich met het tekenen en/of schrijven van een BV-strip bezighoudt, zolang er maar een album verschijnt.
(interviewsessie Beeldkwartier, 23 september 2005)

"Ik had er wel 'Martin' onder gezet en ik kreeg een bedroefde brief van Jacques Martin, tekenaar van Alex. Hij dacht dat het een schuilnaam van Jan Kruis was en schreef: 'Aan de heer Jan Kruis, nu hebben we al een Jacques Martin en een Don Martin en nu komt u ook met een schuilnaam Martin, zou je dat nou wel doen?' Toen heb ik een brief teruggestuurd met: 'Sorry, maar mijn echte naam is Martin'. Vanaf dat moment heb ik, geloof ik, 'Martin Lodewijk' eronder gezet."

In het begin van zijn Agent 327-carrière gebruikte Martin Lodewijk voorbedrukte vellen papier met de tekst "productie Jan Kruis". Lodewijk was op dat moment immers nog werkzaam in de studio van Jan Kruis. Jacques Martin heeft die pagina's in publicatie onder ogen gekregen en vond dat er van zijn naamsbekendheid geprofiteerd werd. Naast het geven van papier beperkt Kruis' bijdrage aan Agent 327 trouwens tot diens familienaam IJzerbrood, achteraf aangepast tot IJzerbroot door Lodewijk.
(Brabant Strip magazine 111, oktober 2003)

"Dat is niet zo makkelijk te beantwoorden. Als je de ontwikkeling bekijkt dan zie je dat de strip de laatste jaren andere richtingen is ingegaan, met de strip worden nu meer terreinen bereikt. De strip zal zich naar mijn mening tot een middel van expressie ontwikkelen naast films en literatuur. De strip verliest geleidelijk aan ook haar lieve imago, dat het kinderverhaaltjes zouden zijn; er worden nu meer mensen mee bereikt. Kijk, er komen nu jongens in het vak die echt iets te vertellen hebben en die dat ook tot uitdrukking willen brengen. Dus niet meer van die oudbakken koek als De Vrolijke Avonturen van Kapitein Stavast of In de Lucht met Daan Durfal. De Pilote-tekenaars zoals Druillet en Giraud hebben iets te vertellen, maatschappelijke satires, fantastische dingen."

Nagel op de kop door Bollie en Billie-auteur Roba in 1974 die probeert te antwoorden op de vraag wat hij denkt over de toekomst van de strip. De door hem vermelde titels bestaan trouwens niet.
(Stripschrift 67, juli 1974)

"Madam Pheip heeft echt bestaan, een vrouw met de broek aan, ze werkte in Sint-Niklaas in een wasserette, ze stond daar altijd te stomen en te paffen om mannen uit te dagen. Ik was bang voor haar. Ik heb trouwens vroeger ook wel fraai geproportioneerde vrouwen getekend, bv. Isabelle van Jan Spier. Maar daar kwamen reacties op. Nee, ik houd wel van mooie vrouwen."

Marc Sleen, eigenlijk antwoordend op de opmerking tijdens een interview uit 1973: "Langzamerhand komen er aantrekkelijker vrouwen in Nero voor, dat was vroeger wel anders: madam Nero en madam Pheip waren seksloze manwijven".
(Stripschrift 51-52, 1973)

"Ik was van plan iets te maken dat zich in New York af zou spelen en Janry had zin om iets anders dan Robbedoes te tekenen zodra hij er de tijd voor had. Hij heeft zelfs de helft van de reis naar New York voor me betaald zodat ik ideeën op kon doen. Zelf had hij destijds geen zin in zo'n lange reis. Dupuis werd echter steeds veeleisender wat de regelmaat van de albums van Robbedoes betrof. We hadden eerder zelfs al beloofd twee pagina's per week aan het blad te leveren, maar we kwamen er snel achter dat dat niet mogelijk was. Je kunt niet een enorme hoeveelheid pagina's maken en toch de kwaliteit bewaren. We hebben Dupuis gezegd dat we onze productie liever wat wilden spreiden, maar dat stelde ons nog niet in staat om tegelijkertijd aan een andere serie te werken. Luc Warnant zocht een scenarist en hij dacht aan mij. Maar Philippe Van Dooren, de hoofdredacteur van Robbedoes, had er geen oren naar. Wat hem betrof, zou ik alleen maar Robbedoes mogen doen en hij stelde Warnant voor Yann te nemen. Tegenwoordig kunnen ze me dat kunstje niet meer flikken maar toen was ik nog jong en gehoorzaam. Op voorstel van Yann is Warnant toen aan een serie over Vietnam begonnen maar hij kon zich slecht vinden in het cynisme van de scenario's en het kader van de oorlog in Vietnam. Hij had al aan twee pagina's genoeg om te begrijpen dat dit niks voor hem was. Dus heeft hij me opnieuw voorgesteld om samen te gaan werken en hebben we besloten om het advies van Van Dooren naast ons neer te leggen. We waren dan wel een nieuwe richting ingeslagen maar uiteindelijk is het idee over New York me bijgebleven en beetje bij beetje is dat Soda geworden."

Scenarist Tome over de complexe totstandkoming van de politiethriller Soda.
(Stripschrift 258, februari 1993)

"Oh, onder collega's zijn wij allemaal vrienden. Behalve Hergé. De enige keer dat ik hem ontmoette, deed hij nogal uit de hoogte. Zo'n beetje dikke nek!"

Buck Danny-tekenaar Victor Hubinon in een interview uit 1976 over zijn collega-tekenaars. Met Franquin, Roba, Peyo, Berck en Macherot kon hij het goed vinden. Met Hergé dus niet.
(Brabant Strip magazine 66, 1999)

"De kunst bestaat erin om vermenselijkte dieren te verzinnen die niet uit de Disney-archieven komen. Weet je, ik koos een kat als centrale figuur vanwege zijn elegantie, intelligentie, nieuwsgierigheid en haar verleden dat doorheen de geschiedenis, vanag het mythologische Egypte, steeds aan kracht is blijven winnen. Maar bij het uitwerken bots je op werkelijk alles wat Disney heeft geanimeerd. Zelfs in mijn stoutste dormen kan ik geen katachtige maken die beter is dan Shere Khan uit Jungle Book. Die was in één woord fan-tas-tisch. Hij had een prominente kin, was erg pompeus en had in feite het uiterlijk van een snobistische karakter. Bij het creëren van Blacksad moest ik dus op alle manieren proberen Shere Khan te vermijden. Geloof me, dat is niet simpel. Ik ben niet zo getalenteerd als Disney. Die gave ontbreekt."

Een al te bescheiden Juanjo Guarnido over het onstaansproces van zijn multipopulaire kater John Blacksad.
(Geert De Weyers Stripjaar 2004, 2005)

"Ik denk dat pulp en sf belangrijker literatuur zijn dan DE literatuur. het zijn eerlijke verhalen. In z'n onschuld is pulp zo... hoe zal ik het zeggen? Het komt het dichtste bij wat essentieel is. Bij communicatie tussen mensen. Pulp werd drie miljoen jaar geleden ook al gemaakt. Het vertellen, het slijpen van verhalen. Daar komt pulp het dichtste bij.
De archetypen komen uit de pulp: Tarzan, Dracula. Vroeger had je dorpsvertellers. De Odyssee van deze tijd.
Ik ben ook dol op series: het langzaam slijpen van een personage. Ik heb geen enkele ambitie om literatuur te schrijven. Ik wil pulp schrijven."

Nou, dan zit Martin Lodewijk, de scenarist van Storm en auteur van Agent 327, wel goed bij De Rode Ridder waar hij voortaan de (pulp)verhalen voor schrijft.
(Yech 2, september 1984)

"België is overwegend katholiek, Nederland is protestant, zelfs calvinistisch in de negatieve zin van het woord. Dat zijn toch 'wereldse zaken', stripverhalen met plaatjes en als er dan geweld in voorkwam in de jaren veertig, vijftig, zestig, dan was dat eigenlijkniet zoals het hoorde. Men moest elkander liefhebben en dat gevoel, in ieder geval de uiterlijke schijn ervan, werd consequent doorgevoerd. De Nederlander was in ieder geval in de jaren vijftig tégen strips en zoals u wel eens hebt gelezen is er inderdaad in 1948 van de overheid een schrijven uitgegaan 'dat het beeldverhaal moest worden verboden in openbare instellingen en op scholen'. Want het was voor de kindergeest! Onzin natuurlijk. Tja, en dat heeft toch een stempel gedrukt op het Nederlandse beeldverhaal."

De Nederlandse Stripkatalogus-samensteller Hans Matla geeft een belangrijke, godsdienstige reden voor het verschil in waardering voor strips tussen Belgen en Nederlanders. Die 'k' in katalogus is trouwens niet verkeerd, beste spellingfanaat. 'Stripkatalogus' is een gedeponeerd merk en dateert nog uit de periode toen je nog mocht kiezen tussen de 'c' en de 'k'.
(Brabant Strip magazine 60, 1998)

"(...) Het scenario rammelt aan alle kanten, de tekeningen zijn ook al niet wat je er van verwacht. Statische figuren zonder uitdrukking op het gelaat, houterige bewegingen, net al jaren overleden zombies. Ze vragen zich af wanneer aan hun lijdensweg een einde komt. De inkleuring is ook al niet je dat en maakt het verhaal tot een somber allegaartje. Ik begin te begrijpen hoe het Romeinse Rijk ten val is gekomen."

Het verbaast je misschien, maar dit stuk hakten we uit een recensie van het eerste deel van Murena. Wist de schrijver veel dat Murena tot een hooggewaardeerde bestseller zou uitgroeien. De eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat we indertijd zelf ook niet meteen de kwaliteiten van Murena zagen bij diens verschijning en de inkleuring was inderdaad ook nogal lelijk. Voor de tweede druk en de paar herdrukken daarna heeft Delaby het dan maar zelf gedaan. Het goeie fatsoen gebiedt ons dan weer om niet te verklappen uit welk blad we de helft van bovenstaande recensie recycleerden.
(1997)

"Ik hou er bijvoorbeeld rekening mee dat ik nooit Suske en Wiske van Vandersteen heb gelezen terwijl mijn dochter ervan houdt. Ik heb dat soort nieuwsgierigheid niet, ik ben een verschrikkelijke luiaard."

De grote André Franquin laat zich door een interviewer niet misleiden om een collega-tekenaar de grond in te boren. Maar langs de andere kant geeft hij ook een reden om zijn werk dan weer niet te moeten lezen.
(bundeling quotes op een internetpagina)

"Water is mijn persoonlijke favoriet onder de kortverhalen en misschien zelfs uit m'n hele œuvre. Het is getekend in een stijl die ik nu wel als 'origineel' mag omschrijven, maar die helemaal ongeschikt blijkt voor mijn stripreeks Sam.
Het verhaaltje vertrekt van de idee: 'Wat als de waterkraan een erectie krijgt?'
Het werd voor het eerst gepubliceerd in Grafitti, toen een nieuw tijdschrift voor jongeren.
Het tweede Grafitti-nummer stond stijf van de boze reacties van feministen en verontwaardigde moeders. Wordt Vervolgd (het Nederlandse À Suivre) nam het dan ook na veel wikken en wegen in hun magazine op. Een moedige zet, al zag ik twintig jaar geleden niet wat het probleem was, nu nog niet trouwens.
Een mens mag toch al eens lachen, zeker?"

Nee, het zat Jan Bosschaert effe niet mee met een kortverhaal over een waterkraan die een erectie krijgt door een zich in de badkamer ontkledende vrouw. Dat de gehele badkuip vervolgens de vrouw verkracht, wilden tal van lezers niet slikken. Op de redactie van Wordt Vervolgd heerste aanvankelijk ook een discussie alvorens tot publicatie over te gaan. Een democratische meerderheid van stemmen leidde tot een publicatie.
(De Rode Draad, 1996)

"Inderdaad slechte smaak én niet leuk én jullie blad onwaardig."


Een reactie uit een lezersbrief van Jan de Goei op het kortverhaal Water waarvan hierboven sprake.
(Wordt Vervolgd 61, 1986)

"Er is toch niets beter dan niet bestaan... Niet werken, geen zorgen, geen pijn... geen strips moeten maken. Ik ben het allemaal beu. Over strips praten dat gaat nog, maar er maken... Ik ben ook niet meer van de jongste."

Paul Deliège, de tekenaar van Jaap en De Krobbels, bekent in 1981 het stripvak moe te zijn. Toch zou hij pas in 1996 officieel met pensioen gaan. Hij was daarmee één van die zeldzame tekenaars die ofwel niet doorgaan tot hun dood ofwel er vroegtijdig mee stoppen en eerst nog wat anders doen vooraleer op pensioen te gaan.
(Clumzy 3, november/december 1981)

"Ik ben een professional en dat was in opdracht. Maar langs de andere kant heb ik een groot respect en een ware fascinatie voor het personage Jezus Christus. Hij is één van de mooiste, sterkste en meest ontroerende uit de geschiedenis van de mensheid. Maar ik ben wel een overtuigd agnosticus. De bijbel is amusant, het is een avontuurlijke wereld die ik met plezier heb heruitgevonden, maar dit verhaal blijft een zijsprongetje in mijn leven."

Paolo Serpieri, de auteur van het erotische, zeg maar pornografische Druuna, wordt geconfronteerd met oud werk: een adaptatie van de bijbel.
(BoDoï 18, april 1999)

"Zo doe ik af en toe aardige ideeën op voor stripscenario's. Twee jaar geleden heb ik twee programma's gemaakt over de Mexicaanse revolutie van 1910, over Pancho Villa en Zapata. Ik kwam bijvoorbeeld in contact met één van de generaals van Zapata, de rechterhand-secretaris van Pancho Villa, en met één van de moordenaars van Pancho Villa! Ook ontdekte ik een nog in leven zijnd familielid van Zapata. Deze mensen bezorgden me fantastisch materiaal voor stripscenario's en drie maanden geleden ben ik dan ook met Victor de la Fuente begonnen één en ander uit te werken."

Jean-Michel Charlier, naast één van de belangrijkste stripscenaristen aller tijden (hallo? Blueberry om er maar eentje te noemen) ook een bijzonder begeesterd en uitzonderlijk getalenteerd journalist. Voor één van zijn vele tv-uitzendingen, die zijn uitgezonden tot in de Verenigde Staten, stuitte hij op bovenstaand materiaal. De stripreeks De Gringos met Victor de la Fuente bleef beperkt tot twee albums in 1979 en 1980.
(BoDoï 18, april 1999)

"Hij stond altijd op mijn vingers te kijken als ik zat te tekenen. Ik denk dat hij gewoon niet anders kon. Hij stuurde me constant bij. 'Dat perspectief is niet juist', 'de schaduw van die vaas ligt naar links, terwijl je die van het fornuis naar rechts tekent', et cetera. Misschien lijken we te veel op elkaar, maar toen werkte dat danig op mijn zenuwen. Hij heeft veel later zelfs stiekem een schilderij van mij afgewerkt terwijl ik met vrienden op café zat, omdat het volgens hem niet opschoot. Ik kwam thuis en merkte plots dat er een bosbessentaart bij geschilderd was!"

Cartoonist Kim Duchateau dist herinneringen op over zijn vader, kunstschilder Hugo Duchateau.
(De Morgen, 11 juni 2005)

"Het was in '44 en ik maakte toen de redactionele teksten die ik dan met L'Oncle Machin of La Tante Machin ondertekende. In m'n jeugdige overmoed, ik was toen 24, zette ik me aan het klasseren van de fiches van de abonnees. Ik had er al zo'n 500 of 600 geklasseerd toen er op zo'n 50 meter afstand een V1 viel. Ik werd een eind door de kamer geslingerd, alles was ontploft! Mijn fiches incluis! Ik kan je verzekeren, ik heb ze niet wéér geklasseerd!
(...) Macherot is lange tijd in New-York geweest, in tegenstelling tot mij. De boot die me naar Zuid-Amerika moest brengen, moest op 11 km van de kust rechtsomkeer maken omdat hij gebombardeerd werd door Stuka's. Zo ben ik dan in Frankrijk moeten blijven."

Een interviewer die destijds bij Maurice Tillieux (de auteur van Felix, Guus Slim en toen veelgevraagd scenarist voor Baard & Kale, Jess Long,...) langsging, kwam niet naar huis zonder een paar straffe anekdotes. De eerste is een herinnering aan zijn carrière bij het striptijdschrift Bimbo waar Tillieux aanvankelijk een manusje-van-alles was: tekenen, schrijven, de vuilnisbakken leegmaken, de kachel aansteken. Bij de tweede anekdote had hij het eigenlijk over Raymond Macherot (Clifton, Chlorophyl, Snoesje) die nog in New York verbleven heeft. Maar toen Tillieux ook het Amerikaanse continent wilde bezoeken, ontsnapte hij een tweede keer ternauwernood aan de dood. Uiteindelijk, in 1977, verongelukte wagenliefhebber en één van de coolste auteurs aller tijden, Tillieux in een auto-ongeluk.
(Clumzy 2, september/oktober 1981)

"Ongeveer 27% eind 2004. Dat is enorm. Elke keer ik het vliegtuig neem, is Mourad ongerust."

Scotch Arleston (in 't echt heet hij Christophe Pelinq) geeft ons een idee hoe belangrijk zijn series (waaronder Lanfeust en Trollen van Troy) voor de Franse uitgeverij Soleil (de uitgever heet Mourad Boudjellal) zijn. De omzet van Arlestons reeksen bedraagt 27% van de totale omzet van de uitgeverij.
(BoDoï 86, juni 2005)
 
"Het is destijds vooral Jacobs geweest aan wie het blad Kuifje zijn succes te danken heeft gehad. Hergé was vanzelfsprekend, maar de grote rush op het blad is door de verhalen van Jacobs veroorzaakt. Ik herinner me dat in die tijd iedereen over Het Geheim van de Zwaardvis of Het Gele Teken praatte. Kuifje was uitstekend, natuurlijk, maar Blake en Mortimer was iets heel bijzonders. En of je het wilt of niet, je ondergaat de invloed van dergelijke strips. Je raakt het ook wel weer kwijt op den duur, ik geloof niet dat er nu nog invloeden van Jacobs in mijn werk te vinden zijn. Ik vind zijn werk nog steeds erg goed, maar ik word er niet meer door beïnvloed. Het is net als met een vroeger vriendinnetje: je vindt elkaar nog wel aardig, maar de verliefdheid is er niet meer..."

Jacques Martin hemelt Edgar-Pierre Jacobs de hemel in en geeft op 't eind een amoureuze voorgeschiedenis prijs... Met een knipoog weliswaar.
(Stripschrift 89, mei 1976)

"Hij had zijn eigen serie, Dick Dicks, maar hij voelde dat hij het moeilijk had om deze te maken. (...) Het is een Amerikaanse detective waarvan zijn avonturen zich afspeelden tussen de New Yorkse wolkenkrabbers. Wanneer hij gangsters moest achtervolgen, liet René hem dat lopend doen want hij hield er niet van auto's te tekenen. Bij mijn weten is het de enige detective die liep achter dieven. De straten waren regelmatig verlaten. Op een keer had hij een scenario bedacht dat zich afspeelde in het hoofd van het Vrijheidsbeeld. Hij moest het tekenen in onder- en bovenaanzicht, maar daar kwam hij niet toe. Ik herinner me dat ik hem daar wat bij geholpen heb, maar hij heeft mij zeker geholpen bij andere zaken."

Albert Uderzo over de het begin van René Goscinny's tekencarrière.
(Bandes Dessinées 10, november/december 2005
)

"Wat heb ik nu helemaal gedaan met mijn leven? Een strip gemaakt! Who cares (lacht). Nu is mijn leven haast voorbij."

Het moment dat Charles Schulz dit zei was ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag. Hij wist dat hij dan al kanker had. Dankzij Peanuts en de striphond Snoopy was hij niettegenstaande de rijkste striptekenaar aller tijden, dagelijks gelezen door 200 miljoen mensen. Ook na zijn dood behoort Schulz tot de rijkste entertainers op deze aardbol. Maar inderdaad: who cares als je dood bent.
(Zozolala 111, april/mei 2000)

"Ik zat onlangs ook in Zomer 2005, de talkshow van Jan Leyers. Ik ontmoette daar voor het eerst Arno. Ik kende die man niet, maar het schijnt een beroemd zanger te zijn. (grinnikkend) Zat dat hij was, jong! Toen ik in de uitzending vertelde dat de mensen wat meer moeten genieten van een simpele zonsondergang — het is gratis en elke dag anders — vond hij dat blijkbaar schoon gezegd. Hij sprong op me af en begon me te zoenen. Het was de allereerste keer in mijn leven dat ik door een vent werd gekust. (lacht)"

Jef Nys herinnert zich nog goed wie naast hem zat in de talkshow Zomer 2005. Wij hadden het programma ook gezien en vermoedden dat Nys zich op 't eind zelfs niet meer op zijn gemak voelde wanneer die rare Arno plots naast hem zat. We hadden zijn reactie willen zien toen Arno verklaarde: "Ik ben lesbisch, hè".
(Zomer 2005, 15 juni 2005 / TV Story)

"Er zijn twee belangrijke redenen waarom we een slecht imago hebben: in de eerste plaats communiceren we niet veel en langs de andere kant doet de pers geen goed werk. Er zijn veel mensen die ons verfoeien omdat we hen 'Nee!' zeiden. Ik vind dat wij hen eerst moeten ontmoeten alvorens met ze te discussiëren. Er zijn natuurlijk journalisten die hun werk goed doen, maar ik wil je gerust een lijst geven van personen met idiote voorstellen die getuigen van weinig realiteitszin."

Moulinsart-bestuurder Nick Rodwell, de echtgenoot van de weduwe van Hergé, over de negatieve reputatie van Moulinsart.
(Bandes Dessinées 9, september/oktober 2005)

"Ja, 't is echt ongelooflijk. Daar is Asterix een waar fenomeen, zonder vergelijk met de rest van de strips die er gelezen worden. Maar het land waar men het meest Asterix leest volgens het gemiddeld aantal inwoners is Finland. Ik weet goed genoeg dat ze zich daar vervelen tijdens lange winternachten en dat ze zin hebben om boeken te lezen, maar kom... Italië sluit ook goed aan, ondanks de Romeinse personages! Grappig trouwens, voor de eerste film werd Roberto Benigni door de producer aangesproken, maar in eerste instantie weigerde hij: 'Ah neen, als Italiaan kan ik dat niet maken tegenover mijn voorouders...' Waarna men hem liet verstaan dat dat belachelijk is. Hij heeft het spel meegespeeld. En hij heeft het echt goed gespeeld."

Uderzo heeft het eerst over het succes van Asterix in Duitsland om te eindigen met een anekdote over acteur Roberto Benigni die in de eerste Asterix-film de rol van Julius Caesar vertolkte. Keizer Caesar is trouwens geen fictief strippersonage, liefste onwetende lezer.
(BoDoï 88, augustus/september 2005)

"Mocht deze minder goed verkopen, dan stop ik ermee."


Een slip of the tongue van Asterix-tekenaar, Ferrari-verzamelaar en multimiljonair Uderzo die het al lang niet meer hoeft te doen voor het geld of om zich te bewijzen. Hij zou dus het voortbestaan van Asterix laten afhangen aan het succes van deel 33, verschenen in oktober 2005. Wat wel vaststaat is dat het na zijn dood definitief gedaan is met de stripreeks. Asterix mag wel verder leven in de cinema en als merchandising.
(persconferentie SN Brussels Airlines,
21 september 2005)

"Waar ik het meest naar uitkijk is de reactie van mijn kleinkinderen, die gek zijn op de luchtvaart, als ze doorhebben dat Asterix en Obelix op vliegtuigen staan van SN Brussels. Ik weet dat ik daardoor naar hun mening het eindelijk gemaakt heb."

Uderzo die het eigenlijk heeft over de relativiteit van succes.
(Connect 106, 12 september 2005)

"Asterix verkocht 22 miljoen exemplaren van 1961 tot 1974, ongeveer hetzelfde als de 22 Kuifje-albums tussen 1946 en 1972."

Een vergelijking tussen de twee allergrootste Europese bestsellers. Nog een weetje: de grote doorbraak van Asterix kwam er met Asterix en Cleopatra, ook het eerste album waarin Obelix van de magische toverdrank proefde... zonder enig gevolg. De totale teller staat trouwens tussen de 310 en 320 miljoen verkochte exemplaren wereldwijd.
(Connect 106, 12 september 2005)

"Ik kan kritiek waarderen als het tenminste gegronde kritiek is. En dat is, jammer genoeg, zeker niet altijd zo! Zo stond er ooit een artikel in Panorama-De Post, waarin ze mijn strips als racistisch afschilderden. Dat ging over een passage in het verhaal De Bibberballon, waarbij Petoetje en Petatje boven Marokko vliegen — in het artikel hebben ze het de hele tijd over het Midden-Oosten, wat niet pleit voor hun kennis terzake, maar kom. Ze gooien het anker van hun ballon uit, en dat blijft haken aan de halve maan op een moskee. En in die stad loopt een Marrokaan met een bebloed mes achter een gekeeld schaap aan.
Toen ik De Bibberballon schreef, was het einde van de ramadan, en ik had net op televisie gezien hoe de Marrokanen voor die gelegenheid hun schapen slachten. Het was afschuwelijk, het bloed moest eruit spuiten, en die reusachtige messen... Ik vond het walgelijk om zoiets te tonen op de televisie, ik heb een hekel aan zo'n zinloos bloedvergieten. Okee, wij slachten ook dieren, maar dat gaat met elektrische schokken of zo, weet ik veel. Maar hun systeem ergert mij. In Kenia heb ik dat ook gezien, bij de Kikoejoes, die slachten een geit of een schaap ook nooit op een 'gewone' manier, eerst moeten al de botten gebroken worden... Ik vind dat een afschuwelijke traditie. Of het nu zwarten, Marokkanen, of andere mensen zijn die rituele slachtingen uitvoeren, ik vind dat vreselijk. Dus vandaar dat ik in De Bibberballon een Marrokaan teken die met een enorm mes achter een schaap met opengesneden hals aanzit. En dan komt er in Panorama zo'n artikel "Is Sleen een racist?". Lieve hemel, dat heeft niets met racisme te maken, dat heeft alleen te maken met mijn liefde voor dieren."

Marc Sleen antwoordt uitvoerig op de vraag "Hoe gaat u om met kritiek?"
(Zozolala 65, oktober/november 1992)

"Ja! Ze werden verstuurd naar meneer Dupuis, die regelmatig langskwam op de redactie. Hij hield ervan om de jongeren te ontmoeten. Het is daardoor dat we in een rapport van Martens zwart op wit lazen dat hij Charles Dupuis afraadde om albums te maken van De Onnoembaren."

Yann biecht glansrijk op dat hij in de jaren tachtig met andere van zijn maten van toen, wel eens overnachtte op de redactie van Robbedoes. Dat was ook toegelaten, er waren voorzieningen voor auteurs die er hun platen kwamen afgeven. Maar de stoutsten onder hen vonden al snel de sleutels van de redactie en maakten een kopie. Ze schroomden zich niet om het fotokopietoestel overvloedig te gebruiken en te snuisteren in de laden en kasten in de kantoren. Zo konden ze in absolute avant-première afgeleverde verhalen lezen en zelfs interne dossiers. In het bureau van toenmalig hoofdredacteur Thierry Martens vonden ze er bijvoorbeeld dossiers over elk van de tekenaars. Niet altijd met complimenten.
(Un Harem de Papier, augustus 2004)

"(doordringende stilte)"



Minck Oosterveer op de vraag van een stripfestivalbezoeker of hij de vergelijking met Milton Caniff al niet beu gehoord is.
(Stripfestival van Valkenswaard, 27 augustus 2005)

"We hebben ons wel moeten aanpassen. Het was erg zwaar. We hebben niets anders gedaan dan pakketten met Persepolis ingepakt, handelaars beantwoordt die Persepolis wilden, personen te woord gestaan die Marjane bij hen wilden uitnodigen... Dat overviel mij het eerst en het gaf z'n weerslag op de boekhouding. We moesten jongleren met belangrijke voorraden. Het kwam neer op een permanente herdruk."

Uitgever Jean-Christophe Menu van het kleine, alternatieve Franse uitgeverijtje L'Association antwoordt op de vraag of hij wel was voorbereid op het immense succes van Persepolis van Marjane Satrapi.
(Les Éditions de Bande Dessinée, 2005)

"Die kabouters zijn een soort anonieme minderheidsgroep waar niemand iets mee heeft. Iedereen vindt het dan ook leuk als ze mishandeld worden. Als ik er negers van zou maken zou niemand er om lachen. Die kabouters laten trouwens ook wel erg met zich sollen. In eerste instantie was ik er ook erg onzeker over of ze wel leuk waren. Ik tekende nog voor de ANS en dat was vaak paniek voor de deadline. De kabouters bedacht ik 's morgens onder de douche na een avond stappen. 's Middags moest het ingeleverd worden. Ik had zoiets van, 'in godsnaam dan maar', en later bleek dat iedereen er nogal om moest lachen."

Dirkjan-tekenaar Mark Retera verklaart dat goeie vondsten niet altijd lange denkprocessen nodig hebben. En dat die kabouters nog een handige excuusminderheid vormen om ze — soms letterlijk — te kakken te zetten, is mooi meegenomen.
(Zozolala 88, augustus/september 1996)

"Eigenlijk was ik nóg jonger, maar daarvóór noem ik het geen zelfmoord. Enkel de zin om de 'vertoning' daar te eindigen. Met de film die voor je ogen rolt en waarin ik onvrijwillig de acteur ben, hield ik me echter niet bezig. Ik heb uiteraard een autistische fond. Ik zat soms buiten op de vensterbank van mijn kamer, sloot de ogen en overdacht mijn leven. Wat me steeds heeft tegengehouden om te springen, denk ik, is dat er in die periode een hond steeds onder het raam een drol achterliet. De idee om me te pletter te storten in een hondendrol leek me te zielig. Vandaar dat ik terug mijn kamer inging, me op het bed neervlijde en een goeie ouwe Suske en Wiske las. Aan alle chronische depressievelingen raad ik trouwens De IJzeren Schelvis aan."

Scenarioschrijver Yann opent een boekje over zijn jeugd. Op zijn achtste dacht hij al moedwillig aan zelfmoord waarover hij het hierboven heeft. Gedachten die nog zouden duren tot zijn twintigste. Een aanleiding is te vinden in de vele afwezigheden van zijn hard werkende vader, die zeevaarder was op een cargoschip, en Yanns zwarte kijk op de (vertekende) werkelijkheid door het lezen van zijn verzameling boeken. Gelukkig weerhielden onder andere het herlezen van een jolig Suske en Wiske-album — oké, én een hondendrol — van deze ultieme wanhoopsdaad. Na het verschijnen van deze en andere openhartige uitlaten in dit interviewboek heeft Yanns vader sindsdien niet meer gesproken met zijn zoon.
(Un Harem de Papier, augustus 2004)

"In het midden van de eerste episode leed Hislaire lange tijd aan een depressie. (...) Hij verdween twee weken lang zonder een teken van leven te geven, terwijl de voorpublicatie van Samber al liep in Vécu. Filippini kwam steeds vaker langs in het atelier. Hij zocht nieuwe pagina's omdat de voorpublicatie al begonnen was. Van vier pagina's per maand moest hij overschakelen naar twee, vervolgens één... Woedend dreigde hij ermee het verhaal te onderbreken. Ik wist niet wat te antwoorden. Christian Darasse, die de decors tekende, was er ook en gelukkig had Bernard nogal wat potloodtekeningen en half geïnkte prenten gemaakt. Darasse en ik hebben dan samen twee pagina's gemaakt naar zijn tekeningen. Het was een scène op een kerkhof en omdat Darasse er al decors voor had getekend, volstond het om deze te monteren, voorgaande prentjes te kopiëren en te herschikken. Zelf heb ik de kiezelstenen op de grond getekend om Darasse te helpen en verder heb ik de armen van Julie afgeknipt en ze uit een grafkelder laten komen om de held te grijpen, enzovoort.
We hebben de platen zo ingediend. Toen Bernard terugkeerde, ongelukkig, overtuigd van het onvermijdelijke en de stopzetting van Samber, hebben we hem gezegd dat de serie werd voortgezet alsof er niets geburd was. De bewuste pagina's staan nog steeds in het album..."

Kijk eens aan, nog meer bekentenissen van Yann, de toenmalige scenarist van Samber deel 1 waarvan uitgever Henri Filippini snel potentieel in zag. Bernard Hislaire (Yslaire) omschreef hij eerder in het boek als een fascinerende, geniale tekenaar die toen onder andere een jeans droeg in roze fluo. Yann beweert ook dat het zijn idee was om voor Samber de realistische toer op te gaan met een sober kleurenpalet, bleke aangezichten, rode kleurtoetsen,... Niettemin, de pagina's met het knip- en plakwerk waarvan sprake zijn de platen 22 en 23.
(Un Harem de Papier, augustus 2004)

"Dat was een publiciteitsstuntje van de uitgever. Ik moet mijn tekeningen maandelijks opsturen en als je in Casablanca of Algerije zit, kan dat wel eens problemen opleveren. Toen Casterman de tekeningen een keer niet had ontvangen, hebben ze maar geschreven dat ik werd vermist."

Anders dan in het citaat van Yann hierboven, kan een uitgever een oponthoud of een vertraging in het voorpublicatieritme dus ook zo verklaren. Aan het woord is sporadisch wereldreiziger Milo Manara, toen de auteur van voornamelijk Giuseppe Bergman.
(Stripschrift 171, 1983)

"In het begin had ik de middelen niet om ambitieus te zijn. Maar vandaag wil ik de eerste zijn! Ik weet niet wanneer, ik weet niet met wie, ik weet niet hoe, maar op een dag ben ik de nummer 1 in de uitgeverswereld. Het is een kwestie van tijd. Nu ben ik er van overtuigd dat het een gevolg is van mijn jeugd. Ik nam nooit vriendjes mee naar huis omdat ik beschaamd was over de buurt waarin ik woonde."

Uitgever Mourad Boudjellal, de grote man van Soleil (hofleverancier van Talent) draagt geen bescheiden ambities met zich mee. Er zit inderdaad nog steeds groei in successeries als Lanfeust en Trollen van Troy, Universal War One, de diverse reeksen van Crisse, enzovoort.
(Les Éditeurs de Bande Dessinée, april 2005)

"Ik heb wel eens een keer tegen Greg gezegd: je mag Bernard Prince en Djinn laten doodgaan, maar Jordan niet. Als Bernard Prince nog eens mislukt, als de mensen de strip niet leuk meer vinden, zou ik Bernard en Djinn laten vallen; maar ik zou Jordan houden en hem met een andere vent in een nieuw verhaal stoppen."

Hermann in een interview uit 1974, toen hij nog actief was met de nu als klassiekers bestempelde avonturenreeks Bernard Prince en de western Comanche. De liefde die hij voor zuipschuit Barney Jordan voelde heeft hij inmiddels ingeruild voor Kurdy Malloy uit Jeremiah.
(Stripschrift 65, april 1974)

"Bassist Roger Clover stond niet op de tekening, maar — artiest zijnde — tekende hij er zichzelf bij, met hoed. Jon Lord heeft zijn Nero — naar eigen zeggen — thuis boven de piano hangen, maar zanger Ian 'Jesus Christ Superstar' Gillan refereert er vreemd genoeg naar als 'that bloody cartoon'."

In de paar zinnetjes hierboven vallen de namen van bandleden van de groep Deep Purple, gekend van hun hits Child in Time, Smoke on the Water, Black Night,... Nero- én Deep Purple-fan Marc Brans herkende in het album De Verdorven Stad de drie bandleden (op Roger Clover na dus, die er niet bijstond). Als lid van de Deep Purple FUNclub, Diep Peurpel, presenteerde hij op een optreden in het Duitse Nürnberg in augustus 1987 de bandleden de bewuste strook. Marc Brans had van Standaard Uitgeverij enkele afdrukken in zwart-wit gekregen met ruimte voor handtekeningen. Voor elk van de muzikanten signeerde Marc Sleen een strook. In ruil kreeg Brans een door de bandleden gesigneerde strook terug. Ingekaderd en al mocht Sleen deze hebben, maar hij deed er achteraf iemand anders een plezier mee. Anyway, Jon Lords opdracht luidde: "Thank you not specially for the cartoon". Die van Ian Gillan: "Marc, don't be a carpet all yer life, be a pair of curtains and pull yourself together".
(Brabant Strip magazine 96, 25 maart 2002)

"Ik hou me serieus bezig met wat ze zeggen over mij, maar ik ben een vechter die ze niet op de knieën krijgen. Nogal wat auteurs bekritiseren me ook, ze beweren dat ik pretentieus ben! Dat verklaart waarom ik verhuisd ben naar Santander, naast het feit dat mijn vrouw een Spaanse is, hoewel we twintig jaar lang samenwoonden in België. Ik heb geen enkele band meer met België waar ik zelfs geen familie meer heb. Wat moet ik daar nu gaan uitspoken?"

XIII-tekenaar William Vance in een interview voor een Frans infotijdschrift in 1999. Gelijk dat wij dat niet meelezen? In december komt hij naar België, Turnhout meerbepaald, om er zijn gewonnen Bronzen Adhemar op te halen.
(BoDoï 17, maart 1999)

"Doordat we bij elkaar werkten kwam het nogal eens voor dat de ene tekenaar stiekem iets tekende op een plaat van een ander. Morris was nogal bijziende en om de haverklap lag hij met zijn neus op zijn tekentafel om te kijken of iemand niet iets smerigs in zijn werk had bijgetekend. Op een keer heeft iemand toen juist heel groot iets smerigs op zijn tekening geschetst, en daar keek Morris overheen!"

De helaas aan waardering verliezende superauteur Jijé, nooit verlegen om een sterke anekdote, vertelt hoe het er soms aan toeging in zijn atelier waar Will, Franquin en Morris werkten of zelfs een periode woonden. Wie weet wat er allemaal voor vunzigheden per ongeluk zijn geïnkt en gepubliceerd in bijvoorbeeld Lucky Luke, Robbedoes en Baard en Kale? Allez, zoek het al maar op!
(Stripschrift 96, december 1976)

"We pasten overigens allemaal wel een zekere zelfcensuur toe en dat voorkwam een hoop moeilijkheden. De hoofdredacteur was trouwens communist, dus ook op het politieke vlak moesten we oppassen! Dat was Jean Doisy; hij schreef ook wel eens een strip, bijvoorbeeld het eerste verhaal van Jan Kordaat. Tijdens de oorlog was er een ander probleem: de Duitsers verzamelden namen van tekenaars en wilden toen dat we cartoons gingen maken tegen de joden, de communisten en zo. Wij moesten dus steeds uitvluchten zoeken, zo van: 'Ik teken nooit cartoons, die stijl ligt me niet...' Zo kwam je er wel onderuit. Gelukkig was de Duitser in het propagandabureau zelf ook anti-nazi."

Omdat wij Jijé wél hoog inschatten, een tweede verhaal. Het geeft te denken dat zowel miezerig klagende auteurs van nu als in het verleden van auteurs wroetende journalisten of schrijvers — die geeneens zelf de oorlog hebben meegemaakt — onbenullige namen zijn in vergelijking met wat de pioniers van het Europese beeldverhaal allemaal hebben moeten doorstaan. En ondanks al die omstandigheden van toen is de strip van vandaag een miljoenenbusiness. Respect.
(Stripschrift 96, december 1976)

"Dé dorpsfiguur bij ons was Guillaume, maar iedereen zei 'Jomme'. Voilà, ik noemde mijn figuurtje Jommeke. Een sloebertje van een jaar of vijf, vol kattenkwaad en fratsen. Weet je, als je het haar van Jommeke wegveegt en er een kuif op zet, heb je Kuifje. Zet er een strik op en het is Wiske. Probeer maar eens."

Jef Nys vertelt waar hij de naam van Jommeke vandaan haalt en verklapt en passant hoe Jommeke aan zijn vormen is gekomen. En ga je het nu proberen?
(Dag Allemaal, 7 juni 2005)

"Fuuuuuck you!"



Robert Crumb in 1970 tegen de cartoon editor (het is een beroep, ja) van blootblad Playboy. In 1970 was Crumbs werk razend populair dankzij onder andere de rage Keep On Truckin' en de daarbij horende merchandising. Playboy vroeg 'm voor het blad te werken, maar Crumb was niet vergeten dat Playboy hem enkele jaren vóór zijn succes al eens wandelen gestuurd had bij een spontane sollicitatie.
(Maartijn Daalders Stripjaar 1992, 1993)

"Echt, ik begin mijn buik stilaan vol te krijgen van strips. Ik ben nu 47. Straks ga ik met pensioen en kom ik tot de conclusie dat ik al die tijd niets aan strips heb verdiend, terwijl ik aan alle kanten collega's met Jaguars zie rondrijden. (glimlacht) Niet dat dat mijn betrachting is, hoor. Ik heb er de energie niet langer voor. Ik merk zelfs dat ik nu meer geniet van voorbereidende schetsen bij een stripverhaal. Dàt is leven scheppen. Het tekenen zelf is hard labeur. Het is ook vrij saai."

Jan Bosschaert ziet het striptekenen precies niet echt meer zitten. Althans volgens dit uit de context gerukte citaat.
(De Morgen, 28 mei 2005)

Terug naar Top